Reden ist Silber…
“Reden ist Silber, schweigen ist Gold” zong Ina Deter vroeger vaak in mijn hoofdtelefoon. Het waren de jaren ’80, in Nederland klonken ondertussen steeds weer dezelfde nasale ‘Doe Maar’ klanken en in Berlijn was het ‘Die neue deutsche Welle’ wat de klok sloeg. Zwijgen zou dus waardevoller dan spreken zijn? Of zoals de edelmetalen misschien waardevaster? Gaandeweg het lied werd het duidelijk: ze zong niet ‘schweigen’ maar ‘schreien’.
Het Chinese gezegde dat zoveel wil zeggen dat diegene die schreeuwt nog niet per se gelijk heeft, toont precies aan waar het Ina Deter om te doen was, en waar ik deze dagen aan moest denken. Want welk aanzien heeft de grote redenaar in het politieke strijdtoneel van deze prille 21eeeuw? Gaan we terug naar de ‘vorm of vent’ discussie, het onbesliste dualisme van het interbellum waar Menno ter Braak zich de ‘vent’ eigen maakte op de sokkel van een dichtregel uit de pen van J.C. Bloem? Gedachten die door mijn hoofd gaan wanneer ik de wezenloze parolen die de media sieren hoor of lees. Waarheid of leugen lijken niet langer de polen op de meetlat waar woorden en zinnen worden gemeten op hun validiteit. De vorm lijkt het zo langzamerhand weer te winnen; niet wát je poneert, maar hóe je het zegt. De welsprekendheid prijkt misleidend op een container vol van oneerlijke discussie methodieken en afleidende argumentatie. Politici en bankdirecteuren voelen hun neus groeien terwijl ze mooie volzinnen dicteren en beantwoorden aan de enkele journalist met een kritische vraag. Waar of onwaar zijn de uiterste antwoorden die de NRC aan stellingen geeft die zonder die toets allang de wereld als waar waren ingegaan. Maar ook mooisprekerij en naar-de-bek getooide tweets van leiders met macht, ontkomen soms niet aan de toets der kritiek; klopt het wel wat daar zo snel als axioma wordt opgeschreven? De welsprekendheid poetst de krassen van de ongefundeerde leugens glad. Polijst de ongetoetste waarheden met woorden waar Demosthenes jaloers op zou zijn geworden terwijl hij met stenen in zijn mond de welsprekendheid oefende.
Een slordige vijftienhonderd jaar later – najaar 1873, Nietzsche is al viereneenhalf jaar hoogleraar in Bazel – schrijft de jonge professor tussen zijn opspelende hoofdpijnen, treinreizen en brieven aan deze en gene, een interessant betoog vol retorische vragen die hij wellicht bedoeld heeft later nog eens te beantwoorden. ‘Was ist Beredsamkeit?” ‘Sich verständlich machen’, haast hij zich te antwoorden. ‘Doch das will auch der Maler, die Hieroglyphe, die Gebärde’. Ik acht het een mooi aforisme uit de ‘Nachlaß’ en deel het graag hier op deze pagina. Dat gaat misschien het beste verder in de vertaling van Mark Wildschut:
“Wat is welsprekendheid? Zich verstaanbaar maken? Maar dat wil de schilder, de hiëroglief, het gebaar ook. Zich met behulp van woorden verstaanbaar maken? Geschreven of gesproken: dat maakt met het oog op de definitie geen verschil. Maar dan vallen proza en poëzie erbinnen. Nu bestaat er ook retorica in de poëzie, maar poëzie is geen onderdeel van de retorica. Maar verstaanbaar maken? Het is toch geen appèl op het verstand alleen? Er bestaat immers geen retorica in de wiskunde. Andermans intellect en wil via woorden tot opwinding brengen? Maar dat doet de heethoofd, de dronkeman ook. Dit met overleg doen? Maar dit doet de bedrieger, de leugenaar ook. Is het mogelijk om in de definitie ook rekening te houden met de moraliteit? Het is geen voorschrift om zich anders voor te doen. Dit met kunstzinnig overleg doen? Maar dat doet de toneelspeler ook en toch is dat geen redenaar (ook als hij voor redenaar speelt, is hij nog iets anders dan een echte redenaar). Maar het doel is toch niet kunstzinnig? Alleen het middel? Verwijzen naar de architectuur. Via woorden met kunstzinnig overleg bewerkstelligen dat iemand over een bepaald onderwerp zo gaat denken en voelen als jij denkt. Maar hoort het ‘bereiken’ bij de definitie? Nee, ook als het doel niet wordt bereikt is er altijd nog sprake van retorica. De redenaar doet moeite om door gebruikmaking van woorden en gebaren, met kunstzinnige bezonnenheid, de door hem toe gesprokenen te laten denken en voelen wat hij wil. Maar wil men dat ook niet in de dialectiek? Hoe werk je met woorden op het verstand in? En hoe op het gevoel? Wat onderscheidt de redenaar van de hartstochtelijke spreker, wat van de bedrieger? Van de toneelspeler? In wezen zijn dichter en redenaar hetzelfde. Waardoor gaan zij later verschillen? Is het een kunst? Een vaardigheid? Vast en zeker is de redenaar een kunstenaar. Maar de vroegste redenaars weten niets van de kunst? Zij hebben de retorica als een levende praktijk geërfd. Het belangrijkste is: bepaling van het thema. Vervolgens: indeling, schets, architectuur. Dan: koloriet, ornamentatie etc. De redenaar in tegenstelling tot de wetenschappelijke mens. De toepassing van de stratagemata van de dialectiek op het spreken.”
In ‘Menschliches Allzumenschliches’ komt Nietzsche anderszins op de kwaliteit van praten en luisteren terug wanneer hij in algemene zin over het gesprek als fenomeen schrijft: ’Ohne Horcher zu sein kann man viel hören, wenn man versteht, gut zu sehen, doch sich selber für Zeiten aus den Augen verlieren. Aber die Menschen wissen ein Gespräch nicht zu benutzen; sie verwende bei weitem zu viel Aufmerksamkeit auf das, was sie sagen und entgegnen wollen, während der wirkliche Hörer sich oft begnügt, vorläufig zu antworten und etwas als Abschlagszahlung (afbetalingssom – SP) der Höflichkeit überhaupt zu sagen, dagegen mit seinem hinterhaltigen Gedächtnisse alles davon trägt, was der andere geäußert hat, neben der Art in Ton und Gebärde, wie er es äußerte. – Im gewöhnlichen Gespräche meint jeder der Führende zu sein, wie wenn zwei Schiffe, die nebeneinander fahren und sich hier un da einen kleinen Stoß geben, beiderseits im guten Glauben sind, ihr Nachbarschiff folge oder werde sogar geschleppt.’ (aforisme 241 uit ‘Der Wanderer und sein Schatten’).
Hij had met zijn oor voor detail en nuance –Nietzsche had ook fysiek kleine oorschelpen – wellicht enig recht van spreken om iets over luisteren en horen te berde te brengen, al zijn het dan twee verschillende entiteiten. Over spreken nog niet gesproken.
Een fraai voorbeeld van niet-luisteren en alleen oreren, was de debatserie “Lagerhuis” die de Vara jaren geleden op televisie uitzond. Redenaars in opleiding konden zich stukbijten in het scoren van punten waarbij argumenteren wél leek te tellen maar luisteren ogenschijnlijk minder. Het gaat hoorbaar steeds meer en vaker om het feit dát je trommelt en niet om hetgeen de trommel- en paukenslagen willen vertellen. Dát je twittert, al heeft hetgeen je van de kerktoren schreeuwt geen enkele toets moeten doorstaan. Soms, heel af en toe, komt er nog wat zinvols voorbij. Interviews waar geluisterd wordt, gereageerd wordt op het zojuist gezegde, nog weer eens een vraag wordt gesteld voor de verdieping en het juiste begrip. Zo’n gesprek kan ook soms spontaan ontstaan, daar waar je het misschien even niet verwacht. En waardoor je erop gewezen wordt of jijzelf wel altijd goed luistert en je kunt ontdoen van hetgeen je over een anderhalve seconde zult antwoorden. In alle politieke geweld waar de waarheden als eerste slachtoffers verspreid aan het front liggen, moeten we in 2018, zoals mensenheugenis, het doen met de krachtige paukenslagen van de stamoudste, het trompetgeschetter van de heraut en de knetterharde misleidende leugen van de politicus. ‘Reden ist Silber, schreien ist Gold, …wenn du schreisst stimmt irgendwas…’